Schriftelijke vragen Vaessen inzake Vervolgvragen Schuilgelegenheid Belvédèreberg
Indiendatum: 22 dec. 2022
Geacht college,
Op 21 september jl. diende de Partij voor de Dieren-fractie schriftelijke vragen in over de ‘schuilgelegenheid Belvédèreberg’. In de tussentijd heeft de provincie Limburg op 23 november jl. te kennen gegeven dat het realiseren hiervan niet binnen de verleende ontheffing soorten Wnb valt.[1] Bovendien is dit niet conform het beheerplan voor de Belvédèreberg en de afspraken die gemaakt zijn om de functionaliteit van de hagedissenvoorzieningen te borgen.[2] Daardoor zal de beheerder van de Belvédèreberg een nieuw onderzoek moeten laten verrichten, waaruit blijkt of er sprake is van een overtreding van de Wet natuurbescherming. Indien dat het geval is, zal deze een ontheffing moeten aanvragen bij de provincie Limburg. Op 30 november jl. zijn onze schriftelijke vragen door uw college beantwoord. Deze antwoorden leiden bij de Partij voor de Dieren-fractie tot de volgende vervolgvragen.
1) Uw college stelt dat er onduidelijkheden bestaan omtrent de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het realiseren van de schapenstal.[3] Hier speelt naast soortenbescherming immers ook het vraagstuk omtrent gebiedsbescherming, dit door toedoen van stikstofneerslag. Daarbij scheiden schapen ammoniak af, hetgeen een verbinding is van stikstof en waterstof. Indien er een schapenstal gebouwd wordt bovenop de Belvédèreberg leidt de ammoniakuitstoot van deze schapen tot biodiversiteitsverlies aldaar en in nabijgelegen Natura2000-gebieden. Hoe verhoudt dit zich tot de Wet natuurbescherming? Denkt uw college dat de bouw van de schapenstal en het onderbrengen van schapen de toets omtrent stikstof zal kunnen doorstaan? Zo ja, waarom, hoe kan uw college dat onderbouwen en wil uw college dat voorleggen aan de provincie Limburg? Zo nee, waarom niet?
2) Uw college geeft aan dat de initiatiefnemer een onderzoek door een ecologisch adviesbureau heeft laten uitvoeren voor de omgevingsvergunningaanvraag.[4]
Hieruit zou blijken dat de locatie geen leefgebied vormt voor beschermde soorten, en deze dus ook niet verstoord kunnen worden. Echter, ligt in het gebied wel degelijk een dassenwissel die ook opgenomen is in de ontheffing.[5]
De dassen zullen waarschijnlijk hinder ondervinden van nachtelijke activiteiten van de schapenstal, zoals ook de provincie Limburg onderschrijft.[6]
Hoe kan uw college verklaren dat de dassenwissel niet opgenomen is in het ecologisch advies? Is uw college tevens van mening dat komst van een schapenstal de das verstoord en dus een overtreding van de Wet natuurbescherming? Zo ja, waarom en wat is hiervan het gevolg voor uw college? Zo nee, waarom niet, hoe verhoudt dit zich tot de uitlatingen van de provincie Limburg en de Wet natuurbescherming?
In uw beantwoording geeft u aan dat het de bedoeling is om 150 ooien en een niet nader genoemd aantal lammeren onder te brengen op de Belvédèreberg.[7] Dit terwijl het ecologisch advies spreekt van 250 ooien en 400 lammeren.[8] Zowel in het onderliggende raadsvoorstel[9] als in de ruimtelijke onderbouwing daarvan[10] wordt niet gesproken over 150 ooien en hun lammeren.
3) Hoe kan uw college deze verschillende aantallen verklaren, en wat is het daadwerkelijke aantal schapen inclusief lammeren? Vindt uw college dat het ontbreken van het exact aantal schapen conform het zorgvuldigheids-,[11] motiverings-[12] en rechtszekerheidsbeginsel is? Zo ja, waarom en hoe verhoudt dit geval zich hiertoe? Zo nee, waarom niet en wat is daarvan het gevolg voor uw college?
Uit onderzoek[13] blijkt dat begrazing in kleine gebieden zoals deze (4,6ha) en het borgen van reptielenpopulaties niet goed samengaan. Het nadeel van begrazing door dieren is immers dat ze op tijd uit het begrazingsterrein gehaald moeten worden; anders raakt het overbegraast. Alleen op puinrillen dwars op de hellingen verdient begrazing door geiten de voorkeur, omdat de mens hier moeilijker kan komen en bramen anders alles overwoekeren. Voor het overige terrein is maaien en afvoeren van het maaisel door de mens beter, omdat dit gerichter kan gebeuren door op sommige plekken wel en sommige plekken niet te maaien. Bovendien kan dit op ecologisch verantwoorde manier plaatsvinden door jaarwisseling toe te passen en is er geen sprake van stikstofneerslag. Wel is het nodig dat bijgehouden wordt waar en wanneer wat precies gemaaid is.
4) Op deze manier kan het best voorzien worden in de zorgplicht die de gemeente heeft voor de muurhagedis en hazelworm.[14] Is uw college het met de Partij voor de Dieren-fractie eens dat gericht maaien door de mens beter geschikt is om te voorzien in de verplichting om de functionaliteit van de hagedissenvoorzieningen te borgen? Zo ja, wil uw college dit toepassen en hier de voorkeur aan geven boven begrazing? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich tot de verplichting om de functionaliteit van de hagedissenvoorzieningen te borgen?
5) In uw beantwoording geeft u aan dat de begrazing de afgelopen jaren goed gegaan is, doordat dit geleid heeft tot een toename van het aantal beschermde diersoorten zoals de muurhagedis en de hazelworm. Van de 219 uitgezette muurhagedissen in 2017 zijn er 20 teruggevonden in 2017 en in 2020 91.[15] Waar baseert uw college de stelling op dat de begrazing succesvol geweest is voor de muurhagedis? Is uw college nog steeds van mening dat begrazing succesvol is geweest? Zo ja, waarom en hoe verhoudt dit zich tot de gevonden aantallen muurhagedissen en de plicht om de functionaliteit van de hagedissenvoorzieningen te borgen? Zo nee, waarom niet en wat is hiervan het gevolg voor uw college?
6) Blijkens rapportage zouden overal hazelwormen gevonden zijn daar waar tapijttegels uitgelegd zijn.[16] Ettelijke deskundigen spreken dit tegen en geven aan dat het in realiteit anders zit. Waar proefondervindelijk tapijttegels uitgelegd zijn, is er in 2020 slechts één enkele hazelworm teruggevonden. Wil uw college, samen met initiatiefnemer en de provincie Limburg, een nieuw onderzoek laten verrichten om te achterhalen hoeveel hazelwormen er daadwerkelijk op de Belvédèreberg voorkomen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de plicht om de functionaliteit van de hagedissenvoorzieningen te borgen?
7) Is uw college nog steeds van mening dat begrazing succesvol is geweest voor de hazelworm? Zo ja, waarom en hoe verhoudt dit zich tot de gevonden aantallen hazelwormen en de plicht om de functionaliteit van de hagedissenvoorzieningen te borgen? Zo nee, waarom niet en wat is hiervan het gevolg voor uw college?
8) Uw college stelt dat het beheerplan bij aanvang van de nieuwe biotoop vastgesteld is, en nu beter weet wat wel en niet werkt.[17] Het beheerplan wordt hierop aangepast. Dit wordt gedaan samen met de provincie Limburg als bevoegd gezag, waarbij de wijze en duur van begrazing vastgelegd wordt.[18] Wil uw college bij dit overleg reptielendeskundigen betrekken, zodat voldaan wordt aan de wettelijke zorgplicht voor in het wild levende dieren en de plicht om de functionaliteit van de hagedissenvoorzieningen te borgen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich tot het borgen van voornoemde verplichtingen?
Gaarne beantwoording binnen de daarvoor geldende termijn.
Hoogachtend,
Jules Vaessen
Partij voor de Dieren
[1] Antwoord van gedeputeerde staten op schriftelijke vragen, DOC-00345363, p. 2.
[2] Antwoord van gedeputeerde staten op schriftelijke vragen, DOC-00345363, p. 3.
[3] Schriftelijke vragen inzake schuilgelegenheid Belvédèreberg, 2022.15488, p. 1.
[4] Schriftelijke vragen inzake schuilgelegenheid Belvédèreberg, 2022.15488, p. 2.
[5] Monitoringsonderzoek Belvédèregebied, Maastricht, 20-611-CR, p. 16-17.
[6] Antwoord van gedeputeerde staten op schriftelijke vragen, DOC-00345363, p. 2.
[7] Schriftelijke vragen inzake schuilgelegenheid Belvédèreberg, 2022.15488, p. 3.
[8] Advisering inzake plaatsing schaapskooi Belvédèreberg Maastricht, 21-1012, p. 1.
[9] Ontwerpverklaring van geen bedenkingen schuilgelegenheid Belvédèreberg, 2022.13673.
[10] Ruimtelijke onderbouwing schuilgelegenheid Belvédère, SLM016851.RAP01.DB.FV, versie 2b.
[11] Art. 3:2 Awb.
[12] Art. 3:46 Awb.
[13] E. van Uchelen en J. van Delft, Beheer kan beter voor amfibieën en reptielen, Nijmegen: Stichting RAVON 2007, p. 1-2; zie ook H. Strijbosch, ‘Reptielen en begrazing’, Meetnet reptielen, Nijmegen: Stichting RAVON, p. 13-14.
[14] Art. 1.11 leden 1 en 2 Wet natuurbescherming.
[15] Monitoringsonderzoek Belvédèregebied, Maastricht, 20-611-CR, p. 42.
[16] Monitoringsonderzoek Belvédèregebied, Maastricht, 20-611-CR, p. 25.
[17] Schriftelijke vragen inzake schuilgelegenheid Belvédèreberg, 2022.15488, p. 2.
[18] Schriftelijke vragen inzake schuilgelegenheid Belvédèreberg, 2022.15488, p. 5.
Indiendatum:
22 dec. 2022
Antwoorddatum: 17 feb. 2023
Geachte heer Vaessen,
Onderstaand treft u de beantwoording aan van de schriftelijke vragen die uw fractie gesteld heeft.
Vraag 1) Uw college stelt dat er onduidelijkheden bestaan omtrent de aanvraag van een omgevings- vergunning voor het realiseren van de schapenstal. Hier speelt naast soortenbescherming immers ook het vraagstuk omtrent gebiedsbescherming, dit door toedoen van stikstofneerslag. Daarbij scheiden schapen ammoniak af, hetgeen een verbinding is van stikstof en waterstof. Indien er een schapenstal gebouwd wordt bovenop de Belvédèreberg leidt de ammoniakuitstoot van deze schapen tot biodiversiteitsverlies aldaar en in nabijgelegen Natura2000-gebieden. Hoe verhoudt dit zich tot de Wet natuurbescherming? Denkt uw college dat de bouw van de schapenstal en het onderbrengen van schapen de toets omtrent stikstof zal kunnen doorstaan? Zo ja, waarom, hoe kan uw college dat onderbouwen en wil uw college dat voorleggen aan de provincie Limburg? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de eerdere beantwoording van uw vragen d.d. 21-09-22 is in overleg met de initiatiefnemer de afdoening van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het realiseren van de schuilgelegenheid tijdelijk opgeschort in afwachting van aanvullende en/of gewijzigde gegevens. Tevens is aangegeven dat met betrekking tot deze aanvraag nog onduidelijkheden zijn voor wat betreft gebiedsbescherming vanwege de complexiteit en voortdurende onzekerheid op het gebied van stikstof. Aanvrager is in overleg hierover met de Provincie Limburg als bevoegd gezag op grond van de Wet natuurbescherming.
Vraag 2) Uw college geeft aan dat de initiatiefnemer een onderzoek door een ecologisch adviesbureau heeft laten uitvoeren voor de omgevingsvergunningaanvraag. Hieruit zou blijken dat de locatie geen leefgebied vormt voor beschermde soorten, en deze dus ook niet verstoord kunnen worden. Echter, ligt in het gebied wel degelijk een dassenwissel die ook opgenomen is in de ontheffing. De dassen zullen waarschijnlijk hinder ondervinden van nachtelijke activiteiten van de schapenstal, zoals ook de provincie Limburg onderschrijft. Hoe kan uw college verklaren dat de dassenwissel niet opgenomen is in het ecologisch advies? Is uw college tevens van mening dat komst van een schapenstal de das verstoord en dus een overtreding van de Wet natuurbescherming? Zo ja, waarom en wat is hiervan het gevolg voor uw college? Zo nee, waarom niet, hoe verhoudt dit zich tot de uitlatingen van de provincie Limburg en de Wet natuurbescherming?
Zoals bij de beantwoording van uw vragen van 21-09-22 aangegeven is ten behoeve van de aanvraag voor de schuilgelegenheid door initiatiefnemer abusievelijk verwezen naar de ontheffing voor de Belvédèreberg. Aanvullend heeft initiatiefnemer echter ook onderzoek door ecologisch adviesbureau Ecolybrium laten uitvoeren om vast te stellen of ter plaatse beschermde soorten aanwezig zijn en of er risico bestaat op verstoring. De conclusie van dit onderzoek was, dat aangezien de locatie geen primair leefgebied vormt voor beschermde soorten, noch natuurwaarden bevat, er geen sprake zal zijn van overtreding van de verbodsbepalingen van hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming. Initiatiefnemer heeft aangegeven deze informatie te zullen aanpassen, waar nodig aan te vullen en explicieter op te nemen in de aanvraag en daarbij ook in te zullen ingaan op eventuele effecten op de dassenburcht. De afdoening van de aanvraag om omgevingsvergunning is op dit moment opgeschort in afwachting van aanvullende en/of gewijzigde informatie.
U stelt in uw vraag: ‘De dassen zullen waarschijnlijk hinder ondervinden van nachtelijke activiteiten van de schapenstal, zoals ook de provincie Limburg onderschrijft’. Uit de beantwoording van de vragen van de Statenfractie van de PvdD door Gedeputeerde Staten van Limburg d.d. 22-11-22 kunnen wij deze conclusie niet trekken. Hier wordt gesteld: ‘Als de eigenaar/beheerder van de Belvédèreberg (Bodemzorg Limburg) een nieuwe activiteit wilt ontplooien in dit gebied moet hij/zij onderzoek laten verrichten, waaruit blijkt of er sprake is van een overtreding van de verbodsbepalingen in hoofdstuk 3 van de Wnb. Indien daar sprake van is, moet er een eigen ontheffing bij ons college worden aangevraagd, waarbij moet worden voldaan aan de criteria genoemd in de Wnb om ontheffing te kunnen verlenen.’ Aanvrager is in overleg hierover met de Provincie Limburg als bevoegd gezag op grond van de Wet natuurbescherming.
Vraag 3) In uw beantwoording geeft u aan dat het de bedoeling is om 150 ooien en een niet nader genoemd aantal lammeren onder te brengen op de Belvédèreberg. Dit terwijl het ecologisch advies spreekt van 250 ooien en 400 lammeren. Zowel in het onderliggende raadsvoorstel als in
de ruimtelijke onderbouwing daarvan wordt niet gesproken over 150 ooien en hun lammeren. Hoe kan uw college deze verschillende aantallen verklaren, en wat is het daadwerkelijke aantal schapen inclusief lammeren? Vindt uw college dat het ontbreken van het exact aantal schapen conform het zorgvuldigheids-, motiverings- en rechtszekerheidsbeginsel is? Zo ja, waarom en hoe verhoudt dit geval zich hiertoe? Zo nee, waarom niet en wat is daarvan het gevolg voor uw college?
In het ecologische onderzoek, dat onderdeel is van de aanvraag om omgevingsvergunning, is uitgegaan van een schuilgelegenheid die plaats geeft aan 250 schapen en 400 ooien. Dit aantal betreft een worst case benadering waarvan in de beginfase van het initiatief is uitgegaan. Gaandeweg de detaillering van het plan zijn de inzichten over de benodigde schuilgelegenheid bijgesteld. Zoals aangegeven in de eerdere beantwoording van uw vragen d.d. 21-09-22 is in overleg met de initiatiefnemer de afdoening van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het realiseren van de schuilgelegenheid tijdelijk opgeschort in afwachting van aanvullende en/of gewijzigde gegevens.
Vraag 4) Uit onderzoek blijkt dat begrazing in kleine gebieden zoals deze (4,6ha) en het borgen van reptielenpopulaties niet goed samengaan. Het nadeel van begrazing door dieren is immers dat ze op tijd uit het begrazingsterrein gehaald moeten worden; anders raakt het overbegraast. Alleen op puinrillen dwars op de hellingen verdient begrazing door geiten de voorkeur, omdat de mens hier moeilijker kan komen en bramen anders alles overwoekeren. Voor het overige terrein is maaien en afvoeren van het maaisel door de mens beter, omdat dit gerichter kan gebeuren door op sommige plekken wel en sommige plekken niet te maaien. Bovendien kan dit op ecologisch verantwoorde manier plaatsvinden door jaarwisseling toe te passen en is er geen sprake van stikstofneerslag. Wel is het nodig dat bijgehouden wordt waar en wanneer wat precies gemaaid is.
Op deze manier kan het best voorzien worden in de zorgplicht die de gemeente heeft voor de muurhagedis en hazelworm. Is uw college het met de Partij voor de Dieren-fractie eens dat gericht maaien door de mens beter geschikt is om te voorzien in de verplichting om de functionaliteit van de hagedissenvoorzieningen te borgen? Zo ja, wil uw college dit toepassen en hier de voorkeur aan geven boven begrazing? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich tot de verplichting om de functionaliteit van de hagedissenvoorzieningen te borgen?
Nee, want de begrazing vindt slechts op twee momenten in het jaar plaats en wordt juist ingezet als een ‘mozaïek’ beheer, waarbij de schapen dus in een bepaalde periode weer naar een andere plek gaan. Daarnaast wordt bij begrazing bij ieder compartiment een deel uitgerasterd, dat niet begraasd wordt, hier kunnen de reptielen naartoe gaan als de begrazing plaatsvindt. Verder is bij schapenbegrazing de kans veel kleiner dat er dieren sterven als gevolg van het beheer, omdat het verwijderen van de vegetatie langzamer gaat, dit in tegenstelling tot maaien met een zeis.
Het gebied is eerder beheerd door begrazing met Galloway runderen, die er jaarrond stonden. Hazelwormen waren toen ook al bekend in het gebied en ook het medegebruik van dassen en rugstreeppad. Bovendien worden heel veel gebieden met reptielen eveneens beheerd door schapen, zoals heideterreinen, om de openheid meer te garanderen ten gunstige van reptielen, maar ook om de ontwikkeling van vegetatiestructuren te bevorderen (bloemen boven gras in dit geval).
Vraag 5) In uw beantwoording geeft u aan dat de begrazing de afgelopen jaren goed gegaan is, doordat dit geleid heeft tot een toename van het aantal beschermde diersoorten zoals de muurhagedis en de hazelworm. Van de 219 uitgezette muurhagedissen in 2017 zijn er 20 teruggevonden in 2017 en in 2020 91. Waar baseert uw college de stelling op dat de begrazing succesvol geweest is voor de muurhagedis? Is uw college nog steeds van mening dat begrazing succesvol is geweest? Zo ja, waarom en hoe verhoudt dit zich tot de gevonden aantallen muurhagedissen en de plicht om de functionaliteit van de hagedissenvoorzieningen te borgen? Zo nee, waarom niet en wat is hiervan het gevolg voor uw college?
De begrazing van het terrein met schapen is al lang geleden gestart toen er nog geen muurhagedissen, maar wel hazelwormen en rugstreeppadden zaten. In de monitoringsrapportages en ook uit onderzoeken met betrekking tot reptielen, wordt geconcludeerd dat het merendeel van uitgezette dieren enerzijds vertrekken uit hun nieuwe leefgebied, anderzijds door stress en andere invloeden sterven en dat er slechts 1/3 deel in het gebied blijft. In 2020 zijn bijvoorbeeld op een dag hoge aantallen geteld, terwijl er een week daarvoor bijna niks gezien is. Een en ander hangt uiteraard samen met weersomstandigheden (temperatuur, droogte, windsnelheid etc.), het moment van opname op de dag en heeft ook te maken met hetgeen de natuur je laat zien. Reptielen kunnen zich verder heel verdekt opstellen in de vegetatie. Het blijft een momentopname.
Uit de monitoringsgegevens van 2020 is vastgesteld dat, er op een dag als hoogste aantal 91 dieren zijn aangetroffen. Hiervan was 57% subadult of jongdier (subadult is dan al ouder dan een jaar en heeft in elk geval één winterslaap gehad). Hieruit blijkt dat zowel de voortplanting als ook de overwintering zeer succesvol is in dit gebied.
Vraag 6) Blijkens rapportage zouden overal hazelwormen gevonden zijn daar waar tapijttegels uitgelegd zijn. Ettelijke deskundigen spreken dit tegen en geven aan dat het in realiteit anders zit. Waar proefondervindelijk tapijttegels uitgelegd zijn, is er in 2020 slechts één enkele hazelworm teruggevonden. Wil uw college, samen met initiatiefnemer en de provincie Limburg, een nieuw onderzoek laten verrichten om te achterhalen hoeveel hazelwormen er daadwerkelijk op de Belvédèreberg voorkomen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de plicht om de functionaliteit van de hagedissenvoorzieningen te borgen?
Uit de door ons uitgevoerde monitoring blijkt dat overal waar reptielenvoorzieningen zijn aangelegd, hazelwormen aangetroffen zijn. U spreekt over een ander proefondervindelijk onderzoek, waar wij geen kennis van hebben en dat ook niet in onze opdracht is uitgevoerd. Wij denken daarom dat een aanvullend hazelworm onderzoek onnodig is, Provincie Limburg moet in het kader van actieve soortenbescherming een gunstige staat van instandhouding van deze soort waarborgen, gemeente Maastricht moet in het kader van passieve soortenbescherming borgen dat er geen verslechtering optreedt. Hiervoor zijn als uitvoering van de ontheffing in Maastricht diverse gebieden aangewezen die als leefgebied voor deze soort aangewezen, geschikte gemaakt en in bestemmingsplannen beschermd zijn. Hiermee voldoet Maastricht aan haar wettelijke taak.
Ter verduidelijking schetsen wij hierna het proces van onderzoek, ontheffing en natuurvrij maken voor de hazelworm in het Belvédèregebied. Voor de ontheffingsaanvraag heeft de gemeente een onderzoek laten uitvoeren door Ravon, gespecialiseerd in onderzoek naar reptielen, amfibieën en vissen aan de overzijde van de Belvédèreberg (de zogeheten groeve). Hier is een zomer onderzocht of er sprake was van aanwezigheid van hazelwormen. Er is destijds één hazelworm gevonden in het gehele onderzoeksgebied met behulp van tapijttegel onderzoek. Het gebied werd destijds als marginaal geschikt leefgebied afgedaan. Echter is er toen wel, door Arcadis gestart met het gebied uit te rasteren en leeg te vangen. Er zijn vervolgens in een jaar tijd meer dan 1.500 hazelwormen uit dit gebied gevangen.
Verder is het leefgebied van een hazelworm vrij divers. Wanneer er sprake is van hele warme en droge zomers, zoals de afgelopen jaren het geval was, zijn de dieren nog moeilijker te vinden. Dan blijven ze liever in de groene onderlaag zitten, waar nog enig vocht te vinden is, dan dat ze onder een uitgedroogde, warme tapijttegel gaan liggen. Overigens valt de hazelworm in Limburg onder een vrijstelling op grond van artikel 3.10 lid 1 Wet natuurbescherming, waarbij deze soort in Limburg is vrijgesteld van juli tot en met september. Hieruit kan worden afgeleid dat Provincie Limburg inschat dat de gunstige staat van instandhouding voor deze soort niet in gevaar is.
Vraag 7) Is uw college nog steeds van mening dat begrazing succesvol is geweest voor de hazelworm? Zo ja, waarom en hoe verhoudt dit zich tot de gevonden aantallen hazelwormen en de plicht om de functionaliteit van de hagedissenvoorzieningen te borgen? Zo nee, waarom niet en wat is hiervan het gevolg voor uw college?
Ja, zie onze reactie onder vraag 6.
Vraag 8) Uw college stelt dat het beheerplan bij aanvang van de nieuwe biotoop vastgesteld is, en nu beter weet wat wel en niet werkt. Het beheerplan wordt hierop aangepast. Dit wordt gedaan samen met de provincie Limburg als bevoegd gezag, waarbij de wijze en duur van begrazing vastgelegd wordt. Wil uw college bij dit overleg reptielendeskundigen betrekken, zodat voldaan wordt aan de wettelijke zorgplicht voor in het wild levende dieren en de plicht om de functionaliteit van de hagedissenvoorzieningen te borgen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich tot het borgen van voornoemde verplichtingen?
Ja, het beheerplan zal worden aangepast door een terzake kundige ecoloog op basis van de opgedane ervaringen met de duur en de wijze van begrazing. Het beheerplan wordt vervolgens ter goedkeuring aan het bevoegd gezag Provincie Limburg voorgelegd en getoetst. Daarmee voldoen wij ons inziens aan de zorgplicht.
Hoogachtend,
Namens het college van burgemeester en wethouders van Maastricht,
Hubert Mackus
Wethouder Economie, Sport, Water, Natuur en Landschap
Interessant voor jou
Schriftelijke vragen Vaessen inzake Fort Willem op een ecologisch verantwoorde manier toegankelijk maken voor mens en dier
Lees verderSchriftelijke vragen Hendrickx cs Interpersoonlijk en structureel racisme en andere vormen van discriminatie in Maastricht
Lees verder