Schrif­te­lijke vragen Vaessen inzake Verbouwing nieuw proef­dier­centrum Univer­siteit Maas­tricht


Indiendatum: 8 feb. 2023

Geacht college,

Op 30 januari jl. blijkt dat het nieuwe proefdierencentrum gebouwd wordt binnen de bestaande gebouwen van de universiteit Maastricht.[1] Daartoe worden de bestaande gebouwen verbouwd en komen er geen nieuwe gebouwen. De dierproeven worden onder anderen uitgevoerd op konijnen, varkens, cavia’s, hamsters, muizen, schapen, geiten, en ratten die verschrikkelijk lijden tijdens de proeven. Bovendien worden de meeste dieren tijdens of na de proeven gedood.[2] Naast het feit dat dierproeven wreed en duur zijn, leveren ze misleidende resultaten[3] op die vaak niet toepasbaar zijn op mensen. Daarenboven wil het Rijk ‘internationaal vooroplopen met proefdiervrije innovatie.’[4] Het stimuleert daartoe alternatieven, en wil bestaande dierproeven beperken. Voorgaande leidt bij de Partij voor de Dieren-fractie tot de volgende vragen.

In 2019 gaf de Universiteit Maastricht aan dat het ‘simpelweg renoveren en nieuwe installaties aanbrengen niet gaat vanwege de condities van het huidige gebouw. Ook gelet op de verhoogde eisen door recente ontwikkelingen in biomedisch onderzoek en om optimaal aandacht te kunnen besteden aan dierenwelzijn.’[5] Daartoe is toen door het college een omgevingsvergunning verleend aan de UM. Nu gaat de Universiteit Maastricht haar bestaande gebouwen toch verbouwen opdat het nieuwe proefdierencentrum daar onder gebracht kan worden. Wat vindt uw college van deze ommezwaai?

De Universiteit Maastricht is een openbare universiteit. Hierdoor is de UM aan te merken als bestuursorgaan.[6] Dit betekent dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur ook van toepassing zijn op de Universiteit Maastricht. Middels haar uitspraak heeft de UM ondubbelzinnig en zonder enige beperking tot uitdrukking gebracht de huidige gebouwen niet te zullen verbouwen.[7] Vindt uw college dat de handelswijze van de UM conform het vertrouwensbeginsel is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat is daarvan het gevolg voor uw college?

De Universiteit Maastricht heeft in een eerder stadium een omgevingsvergunning verkregen van de gemeente Maastricht. De strekking hiervan was om het proefdiercentrum onder te brengen in nieuwbouw. Nu heeft de UM gekozen om geen nieuwe gebouwen te bouwen, maar het proefdiercentrum toch binnen de bestaande gebouwen onder te brengen. Vindt uw college dat dit voornemen conform de eerder verleende bouwvergunning is? Zo ja, waarom en is het mogelijk om ons de betreffende bouwvergunning te doen toekomen? Zo nee, waarom niet en wat is daarvan het gevolg voor uw college?

De UM gaf in een eerder stadium aan dat nieuwbouw nodig was ‘om optimaal aandacht te kunnen besteden aan dierenwelzijn.’[8] De Maastrichtse dierenwelzijnsnota heeft als doel het welzijn van dieren te borgen.[9] Hierbij moet voldaan worden aan de behoeftes van dieren alsook de zorg voor hun fysieke en mentale gezondheid.[10] Ook dienen dieren vrij te zijn van fysiek ongerief, pijn, verwonding, angst en stress. De Universiteit Maastricht kiest er nu voor om het nieuwe proefdiercentrum toch onder te brengen in bestaande gebouwen. Vindt uw college dat het toch onderbrengen van het nieuwe proefdiercentrum in bestaande gebouwen optimaal is qua dierenwelzijn? Zo ja, waarom en hoe verhoudt dit zich tot de Wet dieren[11] en de Maastrichtse dierenwelzijnsnota? Zo nee, waarom niet en wat is daarvan het gevolg voor uw college?

Is uw college bereid een nieuw beleidskader tot stand te laten komen of een bestaand beleidskader aan te passen om toekomstige vestiging of uitbreiding van laboratoria die dierproeven uitvoeren te voorkomen? Zo nee, waarom niet?

Is uw college bereid om alle mogelijkheden die ter beschikking staan in te zetten om het nieuwe proefdiercentrum te voorkomen? Zo nee, waarom niet?

Wil uw college de mogelijkheden onderzoeken waarmee de nieuwe omgevingswet ruimte biedt om nieuwe dierproefcentra te beperken? Zo nee, waarom niet?

Het Rijk wil internationaal vooroplopen met proefdiervrije innovatie.’[12] Het stimuleert daartoe alternatieven, en wil bestaande dierproeven beperken. Is uw college het eens met deze visie en dit streven? Zo ja, waarom en hoe verhoudt het verlenen van een omgevingsvergunning voor de bouw van een nieuw proefdiercentrum daartoe? Zo nee, waarom niet?

Gaarne beantwoording binnen de daarvoor geldende termijn.

Hoogachtend,

Jules Vaessen

Partij voor de Dieren


[1] https://www.observantonline.nl/Home/Artikelen/id/59831/fhml-kiest-voor-verbouwing-huidige-proefdiervoorziening.

[2] Beantwoording schriftelijke vragen inzake dierproeven, 2019.15403, p.4.

[3] https://wyss.harvard.edu/technology/human-organs-on-chips/.

[4] https://www.transitieproefdiervrijeinnovatie.nl/.

[5] Beantwoording schriftelijke vragen inzake dierproeven, 2019.15403, p.4.

[6] Art. 1:1 lid 1 sub a Awb; zie ook https://www.binnenlandsbestuur.nl/bestuur-en-organisatie/capra-advocaten/de-onderwijssector-en-wet-open-overheid-woo.

[7] ABRvS 28 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY4425, rov. 5.4.

[8] Beantwoording schriftelijke vragen inzake dierproeven, 2019.15403, p.4.

[9] Nota Dierenwelzijn Maastricht, p. 8.

[10] Raadsvoorstel 2014.40464, p. 3.

[11] Art. 1.3 leden 2, 3 en 1 Wet dieren.

[12] https://www.transitieproefdiervrijeinnovatie.nl/.

Indiendatum: 8 feb. 2023
Antwoorddatum: 30 mrt. 2023

Geachte Geachte heer Vaessen, mevrouw Nuyts, geachte heer Betsch.

Onderstaand treft u de beantwoording aan van de schriftelijke vragen die uw fracties hebben gesteld. ,

Voorafgaand aan de beantwoording hiervan leek het mij goed u het volgende te laten weten:
- Het stellen van dierenwelzijnseisen is een landelijke bevoegdheid. Ook al staat het iedere gemeente vrij om een moreel standpunt in te nemen ten aanzien van het welzijn van de dieren binnen de gemeentegrenzen, alle wet- en regelgeving op dit gebied wordt landelijk vastgesteld. Ter borging van het welzijn van dieren (wilde dieren, proefdieren, gezelschapsdieren) geeft alleen de landelijke overheid invulling aan de bevoegdheid om evenementen, shows, of proeven te verbieden, opdat alle gemeenten met dezelfde dierenwelzijnsbepalingen worden geconfronteerd en door de NVWA worden gecontroleerd. De minister is niet voornemens deze bevoegdheid te decentraliseren–.

Voor wat betreft de inhoud van een aantal van uw vragen is het gemeentebestuur niet de aangewezen partij, noch verantwoordelijk voor het gevoerd beleid. De afdeling Communicatie van de Universiteit van Maastricht is zo vriendelijk geweest uw vragen voor ons grotendeels te beantwoorden.

Vraag 1) In 2019 gaf de Universiteit Maastricht aan dat het ‘simpelweg renoveren en nieuwe installaties aanbrengen niet gaat vanwege de condities van het huidige gebouw. Ook gelet op de verhoogde eisen door recente ontwikkelingen in biomedisch onderzoek en om optimaal aandacht te kunnen besteden aan dierenwelzijn.’ Daartoe is toen door het college een omgevingsvergunning verleend aan de UM. Nu gaat de Universiteit Maastricht haar bestaande gebouwen toch verbouwen opdat het nieuwe proefdierencentrum daaronder gebracht kan worden. Wat vindt uw college van deze ommezwaai?

De Universiteit Maastricht heeft ons laten weten dat afgelopen jaar duidelijk is geworden dat inpassing van de proefdiervoorziening in het bestaande gebouw Universiteitssingel 50 (UNS50) mogelijk is. De reeds gestarte renovatie aan UNS50 maakt het (technisch, kwalitatief en financieel) haalbaar om nieuwe technieken, o.a. op het gebied van ventilatie, toe te passen. Dat betekent dat de inpassing in het bestaande gebouw mogelijk is met behoud van het programma van eisen dat was opgesteld voor een eventuele nieuwbouw, dus ook aan dezelfde eisen met betrekking tot dierenwelzijn wordt voldaan. Het is aan de UM om daar een afweging in te maken. Het college neemt daar geen standpunt over in.

Vraag 2) De Universiteit Maastricht is een openbare universiteit. Hierdoor is de UM aan te merken als bestuursorgaan. Dit betekent dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur ook van toepassing zijn op de Universiteit Maastricht. Middels haar uitspraak heeft de UM ondubbelzinnig en zonder enige beperking tot uitdrukking gebracht de huidige gebouwen niet te zullen verbouwen. Vindt uw college dat de handelswijze van de UM conform het vertrouwensbeginsel is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat is daarvan het gevolg voor uw college?

Het is aan de UM om daar een afweging in te maken. Het college neemt daar geen standpunt over in. Tevens werkt de UM binnen de kaders zoals die in de vigerende wetgeving zijn vastgelegd. Dit betreft nationaal beleid en gaat buiten de gemeente om.

Vraag 3) De Universiteit Maastricht heeft in een eerder stadium een omgevingsvergunning verkregen van de gemeente Maastricht. De strekking hiervan was om het proefdiercentrum onder te brengen in nieuwbouw. Nu heeft de UM gekozen om geen nieuwe gebouwen te bouwen, maar het proefdiercentrum toch binnen de bestaande gebouwen onder te brengen. Vindt uw college dat dit voornemen conform de eerder verleende bouwvergunning is? Zo ja, waarom en is het mogelijk om ons de betreffende bouwvergunning te doen toekomen? Zo nee, waarom niet en wat is daarvan het gevolg voor uw college?

De UM heeft een zelfstandige afweging gemaakt om het gebouw aan de Universiteitssingel te verbouwen. Op dit moment is er geen aanvraag in behandeling voor een verbouwing van bestaande gebouwen voor het dierproefcentrum. Die plannen zijn bij ons niet bekend. Dus we kunnen nu ook niet beoordelen of er bouwkundige aanpassingen nodig zijn die niet vergunningsvrij zijn.

Vraag 4) De UM gaf in een eerder stadium aan dat nieuwbouw nodig was ‘om optimaal aandacht te kunnen besteden aan dierenwelzijn.’ De Maastrichtse dierenwelzijnsnota heeft als doel het welzijn van dieren te borgen. Hierbij moet voldaan worden aan de behoeftes van dieren alsook de zorg voor hun fysieke en mentale gezondheid. Ook dienen dieren vrij te zijn van fysiek ongerief, pijn, verwonding, angst en stress. De Universiteit Maastricht kiest er nu voor om het nieuwe proefdiercentrum toch onder te brengen in bestaande gebouwen. Vindt uw college dat het toch onderbrengen van het nieuwe proefdiercentrum in bestaande gebouwen optimaal is qua dierenwelzijn? Zo ja, waarom en hoe verhoudt dit zich tot de Wet dieren en de Maastrichtse dierenwelzijnsnota? Zo nee, waarom niet en wat is daarvan het gevolg voor uw college?

De reactie van de UM luidt als volgt:
“Afgelopen jaar is duidelijk geworden dat inpassing van de proefdiervoorziening in het bestaande gebouw Universiteitssingel 50 mogelijk is. De reeds gestarte renovatie aan UNS50 maakt het (technisch, kwalitatief en financieel) haalbaar om nieuwe technieken, o.a. op het gebied van ventilatie, toe te passen. Dat betekent dat de inpassing in het bestaande gebouw mogelijk is met behoud van het programma van eisen dat was opgesteld voor een eventuele nieuwbouw, dus ook aan dezelfde eisen met betrekking tot dierenwelzijn wordt voldaan.
Een belangrijk voordeel van de keuze voor UNS50 is de flexibiliteit. Toekomstige aanpassingen zijn in een gebouw waarin meerdere functies zijn ondergebracht makkelijker te realiseren. Voor biomedisch onderzoek zullen de komende decennia proefdieren nodig blijven, bijvoorbeeld om nieuwe vormen van behandeling of diagnostiek te realiseren, vandaar het plan om te investeren in een nieuwe proefdiervoorziening. Tegelijk gaan de inspanningen om het aantal dierproeven en proefdieren terug te brengen onverminderd door. Ook Maastricht zet in op alternatieve, proefdiervrije methoden in het biomedisch onderzoek.”

Vraag 5) Is uw college bereid een nieuw beleidskader tot stand te laten komen of een bestaand beleidskader aan te passen om toekomstige vestiging of uitbreiding van laboratoria die dierproeven uitvoeren te voorkomen? Zo nee, waarom niet?

In het nieuwe beleidskader zal voor dit onderdeel worden gerefereerd aan het vigerende nationaal en internationaal beleid. Dierproeven zijn noodzakelijk om medicijnen te kunnen testen er worden zelfs verplicht gesteld.

Onderstaand een onderbouwing vanuit de UM:
“Het gebruik van dieren voor wetenschappelijk onderzoek mag alleen als er geen andere mogelijkheid is. De onderzoeker moet voorafgaand aan elk onderzoek in een vergunningaanvraag duidelijk maken waarom het onderzoek niet met een alternatieve methode kan, of het ook met minder dieren kan en hoe het ongerief voor de dieren binnen de perken gehouden wordt. Elke aanvraag voor proefdierkundig onderzoek in Nederland en dus ook in Maastricht wordt ethisch en wetenschappelijk getoetst door de Dier Experimenten Commissie (DEC) en vervolgens wordt een vergunning aangevraagd bij de Centrale Commissie Dierproeven (CCD). Zowel DEC als CCD zijn onafhankelijke instanties die niet aan universiteiten zijn verbonden. De vergunning wordt alleen verleend wanneer de wetenschappelijke of maatschappelijke noodzaak opweegt tegen het dierenleed.
Ongeveer 30-35% van alle dierproeven in Nederland is verplicht. Een nieuw medicijn mag bijvoorbeeld alleen worden verkocht nadat het op ten minste twee levende dieren is getest. Dit om risico’s voor de mens te voorkomen.”

Vraag 6) Is uw college bereid om alle mogelijkheden die ter beschikking staan in te zetten om het nieuwe proefdiercentrum te voorkomen? Zo nee, waarom niet?

De UM heeft ervoor gekozen het huidige dierenproefcentrum te verbouwen. Indien deze vergunningsplichtig zijn zullen deze binnen de bestaande kaders worden getoetst door de gemeente. Daarnaast is het college van mening dat dierproeven noodzakelijk zijn in het kader van de gezondheidszorg zolang er geen goede alternatieve onderzoeksmethoden beschikbaar zijn.

Vraag 7) Wil uw college de mogelijkheden onderzoeken waarmee de nieuwe omgevingswet ruimte biedt om nieuwe dierproefcentra te beperken? Zo nee, waarom niet?

Nee, wij conformeren ons aan het vigerende beleid ten aanzien van dierenwelzijn.

Vraag 8) Het Rijk wil internationaal vooroplopen met proefdiervrije innovatie. Het stimuleert daartoe alternatieven, en wil bestaande dierproeven beperken. Is uw college het eens met deze visie en dit streven? Zo ja, waarom en hoe verhoudt het verlenen van een omgevingsvergunning voor de bouw van een nieuw proefdiercentrum daartoe? Zo nee, waarom niet?

Het aantal dierproeven in de afgelopen 7 jaar behoorlijk is afgenomen. Daarnaast hanteert de UM het zogenaamde “3 V beleid” De UM werkt net als andere Nederlandse instellingen aan vermindering, verfijning en vervanging van dierproeven (3V-beleid). De Centrale Commissie Dierproeven (CCD) toetst bij het verlenen van projectvergunningen onder andere op het 3V-beleid. In dit beleid wordt vermindering van het gebruik van proefdieren nagestreefd door

1) Vervanging door alternatieven voor proefdieronderzoek,
2) Vermindering van het aantal proefdieren, en
3) Verfijning, waarbij het onderzoek zodanig wordt opgezet dat het leed of ongemak waaraan het proefdier wordt blootgesteld sterk verminderd wordt.

Het college sluit zich daarbij aan, het wel of niet verlenen van een omgevingsvergunning staat daar los van. Voor zover bekend is er geen vergunning aangevraagd bij de gemeente Maastricht.

Hoogachtend,
Namens het college van burgemeester en wethouders van Maastricht,

Hubert Mackus
Wethouder Economie, Sport, Water, Natuur en Landschap

Interessant voor jou

Schriftelijke vragen Vaessen inzake Aanbesteding gemeentelijke zorg voor dieren

Lees verder

Schriftelijke vragen Strik cs Regelingen voor inwoners met een smallere portemonnee in relatie tot cultuurbezoek

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer