Bijdrage Vaessen Bestem­mingsplan Mosa Porselein


5 maart 2024

Voorzitter,

Allereerst een opmerking. Dank aan het college om onze schriftelijke vragen te beantwoorden. Daarmee is ons e.e.a. duidelijker geworden.

Wel moet mij iets van het hart. Juist door die vragen is broodnodige informatie omtrent het bestemmingsplan alsnog aangeleverd. Die ontbrak eerst.

Dit terwijl we de afspraak gemaakt hebben om planregels- en toelichting steeds bij de stukken te zetten. Ik heb daarover kort gesproken met het ambtenarenapparaat. Ik ga niet uit het gesprek tappen. Wel vind ik het jammer dat ik niet alle stukken tot me heb kunnen nemen.

Verder zitten wij met een aantal vragen. Om te beginnen, over de één op één verkoop. Daar hebben wij in beginsel niets op tegen. Wel vinden wij dat dit dan conform het Didam-arrest[1] en de eigen beleidsregels moet plaatsvinden. Dus aan de hand van objectieve, redelijke en toetsbare criteria.

Wij plaatsen vraagtekens bij de hier aangevoerde criteria. Als eerste is dat beoogd koper eigenaar en ontwikkelaar is van de ontwikkellocatie. En dat er daarom slechts één serieuze gegadigde zou zijn voor het onroerend goed.

Volgens rechtspraak is een potentiële koper die eigendom heeft in het plangebied geen doorslaggevend argument om te spreken van een enige serieuze gegadigde. Het hof Arnhem-Leeuwarden is daar heel duidelijk in.

    Hieruit blijkt duidelijk dat het verweer om te kiezen voor een koper vanwege diens al bestaande eigendomspositie in het plangebied niet voldoende is.[2] Dit leidt dus niet tot de conclusie dat deze als ‘enige serieuze gegadigde’ aangemerkt kan worden. Kan de wethouder aangeven of deze jurisprudentie betrokken is in de juridische onderbouwing van de stadsadvocaat?

    Ook het andere genoemde criterium is voor ons te onduidelijk om te spreken van één serieuze gegadigde. En ik citeer: ‘De gemeente wil de percelen overdragen ten dienste van een herinrichting van de ontwikkellocatie’. Ons is niet duidelijk waarom dan per se deze beoogde koper de enige serieuze gegadigde is, zeker na de twijfel bij het eerste criterium. Hoe is dit in casu getoetst aan objectieve, redelijke en toetsbare criteria en waarom komt men dan tot deze uitkomst om geen openbare verkoopprocedure open te stellen?

    Dan de vervuiling, voorzitter. Uit zowel beantwoording als de stukken blijkt dat de grond bodem verontreinigd is. Volgens mij is de Wet bodembescherming opgegaan in de Omgevingswet. En daardoor is de gemeente bevoegd gezag voor de sanering. Kan het college bevestigen dat de gemeente opdraait voor de kosten van de sanering? En wat zijn de gevolgen van de verontreiniging voor de oplevering van het plan en de businesscase van de geplande woningen?

      Tot slot, lezen we dat nog onduidelijk is of welke effecten de bouw zullen hebben op een aantal beschermde soorten flora en fauna. Aanvullend onderzoek naar Wolfskers, vleermuizen en Gierzwaluw is noodzakelijk om te bepalen of voor deze soorten nadelige effecten te verwachten zijn. En dus of er een ontheffing ex de Wet natuurbescherming noodzakelijk is in casu.

      Nu wil ik een vergelijk maken met de parkeergarage die aan de Frontensingel gebouwd wordt. Daar werd ook beweerd dat er geen ontheffingen nodig zijn, maar nu is de zaak toch aanhangig gemaakt bij de provincie als hoeder van de Wet natuurbescherming. Wij vragen ons dan ook af of niet wederom te snel gehandeld wordt. In ieder geval tot er nadere duidelijkheid is.

      Wanneer kunnen wij deze aanvullende onderzoeken verwachten? Waarom nu het besluit nemen en die onderzoeken niet afwachten, zeker als we de vergelijking maken met de parkeergarage aan het Frontenpark?

      Dank u wel.

      [1] HR 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778.

      [2] Hof Arnhem-Leeuwarden, 4 april 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:2796, rov. 3.5-3.6.